-
1 tremper
tremper [trãpee]1 weken ⇒ in het vocht liggen, in het water staan♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 dopen ⇒ indompelen, natmaken, soppen♦voorbeelden:v3) indompelen4) aanlengen5) harden, stalen -
2 compétition
compétition [kõpeetiesjõ]〈v.〉1 rivaliteit ⇒ competitie, mededinging♦voorbeelden:f1) rivaliteit, competitie2) wedstrijd -
3 être en compétition avec
être en compétition avecDictionnaire français-néerlandais > être en compétition avec
-
4 embarquer
embarquer [ãbaarkee]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:embarquer qn. dans sa voiture • iemand in zijn auto meenemen, een lift gevenv( s'embarquer)
Перевод: с французского на все языки
со всех языков на французский- Со всех языков на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский